-
1 Gruppe
Gruppe〈v.; Gruppe, Gruppen〉♦voorbeelden:in Gruppen zu je zehn (Personen) • in groepjes van tien (personen) -
2 lagern
lagern2 opgeslagen liggen, in voorraad zijn♦voorbeelden:in ähnlich gelagerten Fällen • in soortgelijke, dergelijke gevallendieser Fall ist anders gelagert • dit is een ander geval, deze zaak ligt andersII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 opslaan, opleggen, bewaren ⇒ (op)stapelen, opbergen2 legeren, (neer)leggen♦voorbeelden:flach lagern • plat neerleggen1 zich legeren, gaan zitten, liggen (rusten), zich uitstrekken♦voorbeelden:1 er lagerte sich im, (minder vaak) ins Gras • hij legerde zich in het gras, ging in het gras liggen, zitten rusten -
3 treten
treten♦voorbeelden:1 (bitte,) treten Sie näher! • komt u maar!ans Fenster treten • aan het raam komen, naar het raam lopenauf den Balkon treten • op het balkon komen, het balkon betredenaus dem Haus, der Tür treten • het huis, de deur uitkomendurch die Tür treten • door, via de deur (naar binnen, buiten) komenhinter eine Säule treten • achter een pilaar gaan staanhinter die Wolken treten • achter de wolken verdwijnenin sein 40. Jahr treten • zijn 40e (jaar) ingaanin Verhandlungen treten • in onderhandeling tredenins Zimmer treten • de kamer binnenkomen, betredennach hinten treten • (een paar passen) achteruitgaaner trat neben mich • hij kwam naast me staanvor den Spiegel treten • voor de spiegel gaan staaner trat zu mir • hij kwam naar me toezwischen die Streitenden treten • tussen de strijdende, ruziënde partijen in gaan staan〈 figuurlijk〉 es darf nichts zwischen dich und mich treten • er mag niets tussen jou en mij in komengegen die Tür treten • tegen de deur schoppen, trappen〈informeel; figuurlijk〉 nach oben buckeln, nach unten treten • naar boven likken, naar onderen trappen3 in einen Verein treten • tot een vereniging toetreden, lid worden van een verenigingII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 treden, bespringen 〈 mannelijke vogel〉♦voorbeelden:1 die Bremse, Pedale treten • op de rem, pedalen trappen3 einen Elfmeter treten • een penalty, strafschop nemen -
4 wenig
wenig1♦voorbeelden:die wenigsten Menschen • maar heel weinig mensenweniger wäre wirklich mehr • een beetje minder kon ook weleinige wenige Leute • een handjevol mensenum weniges höher • een beetje hoger————————wenig2〈 bijwoord〉♦voorbeelden:wenig taugen • nauwelijks iets waard zijnich habe sie nicht gesehen, viel weniger gesprochen • ik heb haar niet gezien, laat staan gesprokenam wenigsten • het minst, allerminstein wenig • een beetjenichts weniger als dumm • allesbehalve domdesto, umso weniger • des te mindermehr oder weniger • min of meer
См. также в других словарях:
Niederländische Sprache — Niederländisch (Nederlands) Gesprochen in Siehe unter „Offizieller Status“, des Weiteren in Indonesien und nur dialektal in Frankreich (Nord Pas de Calais) und Deutschland (Nördlicher Niederrhein). Sprecher ca. 26 Millionen Linguistische… … Deutsch Wikipedia
Anton Valens — (* 1964) ist ein niederländischer Maler und Schriftsteller. Inhaltsverzeichnis 1 Leben 1.1 Ausstellungen 2 Werke 3 Auszeichnungen (Auswahl) … Deutsch Wikipedia
Geld — 1. Ach, nun fällt mi all mîn klên Geld bî. (Brandenburg.) Ein Ausruf, der häufig erfolgt, wenn jemand durch irgendeinen Umstand an etwas erinnert wird, was er hätte thun sollen, aber bisher zu thun vergessen hat. 2. All wîr1 Geld, dat et Wîf nig… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon